Blog

De verhalen

Gerrit Achterberg (1905-1962)

Gerrit Achterberg  was een Nederlands dichter. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste dichters in de twintigste-eeuwse Nederlandse poëzie. Zijn werk werd onderscheiden met onder meer de P.C. Hooft-prijs en de Constantijn Huygens-prijs. Achterberg was ook een misdadiger, die voor de moord op zijn hospita en aanranding van haar dochter meer dan vijf jaar tbs uitzat in diverse (forensisch-)psychiatrische inrichtingen.

Hij schreef om en de nabij 40.000 gedichten. Een aantal gedichten zijn te herleiden naar zijn geboorteplaats Langbroek, aan de Langbroekerdijk.  Achterberg was de tweede zoon van Hendrik Achterberg en Pietje van de Meent, in een calvinistisch gezin met acht kinderen. Zijn vader was aanvankelijk koetsier van de familie van Lynden van Sandenburg en later, na de toegenomen populariteit van de automobiel, boer. Vader stamde in rechte lijn af van graaf Floris V en van Jan Pietersz Sweelinck. Moeder was het onechte kind van een adellijk persoon (door Achterberg zelf aangeduid als “Baron van Beukelaar”)

 

 

De Dichter is een koe

Gras… en voorbij het grazen

lig ik bij mijn vier poten

mijn ogen te verbazen,

omdat ik nu weer evengrote

monden vol eet zonder te lopen,

terwijl ik straks nog liep te eten,

Ik ben het zeker weer vergeten

wat voor een dier ik ben –de sloten

kaatsen mijn beeld wanneer ik drink,

dan kijk ik naar mijn kop, en denk:

hoe komt die koe ondersteboven?

Het hek waartegen ik mij schuur

wordt glad en oud en vettig op den duur.

Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw

en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw,

alleen de boer melkt mij zo zalig,

dat ik niet een maal denk: wat is hij toch inhalig.

‘’s Nachts, in de mist, droom ik gans onbewust

dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust.

 

 

Melkknecht

Hij legt het spantouw om de poten van het beest,

zet zich neer op het melkblok, plaatst de emmer

onder de uier en omvat de memmen,

waarna de eerste melkstraal op de bodem sjeest

 

Toegevend herkauwt ogendicht het beest.

Vliegen verslinden onderwijl zijn huid.

Met ‘’n luie staartzwaai is het al weer uit.

Naast melk en huid heeft hij geduld het meest.

 

En in de emmer rijst het zachte feest

van zingend schuim op witte overvloed.

Het is vandaag weer goed en veel geweest.

Hij geeft zich prijs zoals een dichter doet.

 

 

Eben Haëzer

Besloten zaterdagavond bij ons thuis.

Mistvoeten liepen sluipend langs de schuur.

Er was geen ziel meer buiten op dat uur;

De blauwe boerderij een dichte kluis.

 

Daar woonden wij bijeen met man en muis.

Door koestalraampjes viel een richel vuur

uit goudlampen op deel, eeuwig van duur

En stil van lijnkoeken en hooi in huis.

 

Mijn vader celebreerde er de mis:

de koeien voeren, plechtig bij de koppen.

Hun tong krult om zijn handen als een vis

 

Een schim, diagonaal tot in de nokken.

Godsdienst hing zwaar tegen de hanebalken.

Zijn aderen beginnen te verkalken.