Gerrit Achterberg was een Nederlands dichter. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste dichters in de twintigste-eeuwse Nederlandse poëzie. Zijn werk werd onderscheiden met onder meer de P.C. Hooft-prijs en de Constantijn Huygens-prijs. Achterberg was ook een misdadiger, die voor de moord op zijn hospita en aanranding van haar dochter meer dan vijf jaar tbs uitzat in diverse (forensisch-)psychiatrische inrichtingen.
Hij schreef om en de nabij 40.000 gedichten. Een aantal gedichten zijn te herleiden naar zijn geboorteplaats Langbroek, aan de Langbroekerdijk. Achterberg was de tweede zoon van Hendrik Achterberg en Pietje van de Meent, in een calvinistisch gezin met acht kinderen. Zijn vader was aanvankelijk koetsier van de familie van Lynden van Sandenburg en later, na de toegenomen populariteit van de automobiel, boer. Vader stamde in rechte lijn af van graaf Floris V en van Jan Pietersz Sweelinck. Moeder was het onechte kind van een adellijk persoon (door Achterberg zelf aangeduid als “Baron van Beukelaar”)
De Dichter is een koe
Gras… en voorbij het grazen
lig ik bij mijn vier poten
mijn ogen te verbazen,
omdat ik nu weer evengrote
monden vol eet zonder te lopen,
terwijl ik straks nog liep te eten,
Ik ben het zeker weer vergeten
wat voor een dier ik ben –de sloten
kaatsen mijn beeld wanneer ik drink,
dan kijk ik naar mijn kop, en denk:
hoe komt die koe ondersteboven?
Het hek waartegen ik mij schuur
wordt glad en oud en vettig op den duur.
Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw
en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw,
alleen de boer melkt mij zo zalig,
dat ik niet een maal denk: wat is hij toch inhalig.